Hoe plaats ik een carport?

Bedenk waar de carport moet komen. Bedenk ook hoe hoog de carport moet worden. Houd er rekening mee dat, als er nog een bestrating onder moet komen, er enkele centimeters van de hoogte afgaan wanneer de bestrating er eenmaal ligt. Baken de ruimte af met piketpaaltjes en draad.

Voor je je carport gaat plaatsen, maak je eerst de ondergrond schoon en vlak. Controleer of de ondergrond waterpas is.

Wanneer je bestrating als fundering gebruikt, veranker je de paalhouder met plaat en betonpoeren in je bestrating. Ga je pas bestraten na het plaatsen van de carport? Houd er dan rekening mee, dat er nog wat van de hoogte afgaat. De steunpalen moeten voor een derde de grond in.

Zorg dat de fundering van de carport altijd dieper ligt dan de fundering van de bestrating die nog gaat komen. Een goede fundering maak je door beton te storten in een houten of kunststof bekisting. Plaats op de hoeken direct de funderingsankers voor de palen in het beton. Sla hierna met een rubberen hamer op de bekisting om de massa te ontluchten. Strijk de fundering glad met een spaan en laat het beton enkele dagen uitharden.

Verwijder de houten bekisting wanneer het beton volledig is uitgehard. Een kunststof bekisting hoef je niet te verwijderen. Vervolgens bevestig je de startprofielen aan de funderingsankers. Bij iedere carportkit zit een werkbeschrijving, volg deze werkbeschrijving voor het monteren van alle onderdelen.

Voor het dak kun je verschillende materialen kiezen; indien deze niet bij het bouwpakket zitten, koop je deze los. Kies bijvoorbeeld voor riet, dakpannen of dakplaten. Vaak zijn aan de bovenkant van de steunpalen uitsparingen aangebracht om de dwarsbalken aan vast te maken. Bevestig deze met de meegeleverde bouten.

Schroef daarna de kruisende gordingen/balken vast aan de geplaatste dwarsbalken zo ontstaat er een soort rooster waarop je de boordplanken kan bevestigen. Verbind de boordplanken met de meegeleverde houtverbinders. Schroef alle boordplanken aan de uiteinden vast, behalve de boordplanken aan de afwateringskant.

Controleer regelmatig met een waterpas of alles precies goed staat. Schroef de boordplanken vast op alle plaatsen waar ze de gordingen raken. Gebruik de meegeleverde schroeven om de dakplaten mee te bevestigingen. Laat de platen overlappen.

Monteer de dakgoot met bevestigingsbeugels aan het dak. Zorg voor een goede hellingsgraad van de goot. Hang de eerste bevestigingsbeugel net onder de dakplaat en plaats de volgende beugels telkens wat lager. In het beste geval daalt de goot 1 cm per meter. Meet dit na met een waterpas.

Indien er een gat voorzien is voor de afvoer, plaats je daar de regenpijp. In het andere geval gebruik je een klokboor om op de gewenste plaats een gat te maken. Schroef een bladvanger (normaal meegeleverd) vast in het gat en hang de dakgoot in de beugels. Plooi de beugels over de rand van de dakgoot.

Meet hoeveel regenpijp je nodig hebt en zaag de buis op maat met een handzaag. Lijm de bocht die de dakgoot met de regenpijp verbindt vast met pvc-lijm en bevestig de bocht (ook met pvc-lijm) op de afgezaagde regenpijp. Bevestig de regenpijp met behulp van beugels aan een van de steunpalen en zorg dat de bocht bovenaan goed verbonden is met de dakgoot. Ten slotte schroef je de laatste boordplank voor de dakgoot vast.