1. Grondsoort bepalen
Vooraleer je een behandeling kan uitvoeren om je grond te verbeteren, moet je weten welke grondsoort je hebt. We onderscheiden in het algemeen:
Zand
Grond met een hoog zandgehalte voelt korrelig aan tussen de vingers. Deze grondsoort is licht en makkelijk te bewerken. De zandkorrels zijn vrij groot en laten regenwater makkelijk doorsijpelen. Ze houden vocht dus slecht vast, waardoor een zandbodem vaak een arme bodem is die weinig organisch materiaal bevat.
Leem
Grond met een hoog leemgehalte voelt zacht en glad aan. Deze gronden bevatten veel organisch materiaal en vormen zelden kluiten. Ze zijn vooral goed als landbouwgrond omdat ze genoeg water doorlaten, vruchtbaar zijn en makkelijk te bewerken.
Klei
Deze grondsoort mag je niet verwerken als hij vochtig en kleverig is, omwille van het grote verhardingsgevaar. Klei is zwaar en moeilijk bewerkbaar. De kleideeltjes zijn zo klein dat ze makkelijk samenklitten. Daardoor sijpelt water er erg traag door en houdt kleigrond water goed vast. Kleibodems zijn voedselrijk. Als een kleibodem uitdroogt, wordt hij steenhard.